OPERATION DENY FLIGHT

DELIBERATE FORCE, DECICIVE ENDEAVOUR

DELIBERATE GUARD, DELIBERATE FORGE

 

   

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

VOORMALIG JOEGOSLAVIE

Inzet van het luchtwapen boven Bosnië, Kroatië en Kosovo

Duur: Deny Flight 12 april 1993 - 20 december 1995;
Duur: Decisive Endeavour 20 december 1995 - 20 december 1996;
Duur: Deliberate Guard 20 december 1996 - 15 juni 1998;
Duur: Deliberate/Joint Forge 15 juni 1998 - 12 juni 2001
Krijgsmachtdeel: Koninklijke Luchtmacht
Aantal militairen: 2.460
Dodelijke slachtoffers: geen

Achtergronden

De federatieve volksrepubliek Joegoslavië bestond sinds haar oprichting in 1945 uit zes deelrepublieken: Slovenië, Kroatië, Bosnië-Herzegovina, Servië, Montenegro en Macedonië. In Servië lagen verder nog twee autonome provincies: Vojvodina en Kosovo. Joegoslavië was een lappendeken van bevolkingsgroepen met elk hun eigen religie, cultuur en visie op het verleden. President Josip Broz Tito wist de federatie 35 jaar lang, tot zijn dood op 4 mei 1980, bijeen te houden. Die eenheid moest Tito echter gaandeweg met politieke en economische concessies aan de deelrepublieken en provincies afkopen. De emancipatie van de republieken en provincies werd met name bekrachtigd in de grondwet van 1974.
De economische neergang en de opkomst van het Servische nationalisme zorgden in de loop van de jaren tachtig voor een fataal mengsel, dat het einde van de federatie zou inluiden. De Serviërs wensten - als sterkste natie - het behoud van een krachtige Joegoslavische eenheidsstaat als garantie voor het behoud van hun politieke macht en culturele identiteit. De economische en politieke emancipatie van de andere republieken en de Albanese meerderheid in Kosovo kon hen vanzelfsprekend weinig bekoren. De Serviërs vreesden bovendien voor de rechten van hun volksgenoten in de andere deelrepublieken. De Servische president Slobodan Milosevic zag het Servische nationalisme als een handig vehikel voor zijn persoonlijke aspiraties. Hij stookte het nationalistische vuurtje op door een Groot-Servië te bepleiten en zich als de beschermer van alle Serviërs in Joegoslavië op te werpen. Dat leidde onvermijdelijk tot een botsing met Slovenië en Kroatië, die juist naar meer onafhankelijkheid streefden. De beide deelrepublieken zagen de keiharde manier waarop het door Servië gedomineerde Joegoslavische federale leger (JNA) eind jaren tachtig afrekende met het Albanese verzet in Kosovo als een verontrustend voorteken. Op 25 juni 1991 riepen Slovenië en Kroatië hun onafhankelijkheid uit. Het JNA intervenieerde vrijwel onmiddellijk. Om Slovenië werd weinig gevochten, vooral omdat er door de tamelijk homogene bevolkingssamenstelling nauwelijks problemen met grote minderheidsgroepen waren. De kortstondige oorlog eindigde na bemiddeling van de EG op 7 juli in een staakt-het-vuren, het akkoord van Brioni.
De situatie in Kroatië was vanwege de grote Servische minderheid veel complexer. De Kroatische Serviërs zagen in de verkiezingsoverwinning van de Kroatische nationalist Franjo Tudjman in mei 1990 een anti-Servisch complot. De regio Knin (Krajina), waar veel Serviërs woonden, verklaarde zich in september 1990 onafhankelijk. Een poging van de inmiddels tot president benoemde Tudjman om het rebelse Servische staatje van de kaart te vegen, werd verhinderd door het JNA, in die regio onder bevel van de Servische generaal en ultra-nationalist Ratko Mladic. Het JNA voorzag de Servische militie in Knin zelfs van wapens. Het onervaren Kroatische leger verloor grote gebieden (Krajina, Oost- en West-Slavonië) aan de Serviërs. Op 2 januari 1992 werd een wapenstilstand van kracht. Twee weken later, op 15 januari 1992, erkende de EG Slovenië en Kroatië als onafhankelijke staten. Milosevic en het JNA zetten ondertussen ook de Serviërs in de deelrepubliek Bosnië tegen de andere bevolkingsgroepen op, en met succes. De Bosnische Serviërs riepen op 5 januari 1992 een eigen republiek uit. Deze bestond uit zes verspreid van elkaar gelegen gebieden met een Bosnisch-Servische meerderheid. De Bosnische Serviërs wensten deze gebieden met elkaar te verbinden om vervolgens aansluiting bij Servië te zoeken. Etnische zuivering en genocide waren in de ogen van de Servische milities de meest doelmatige manier om dat te bereiken. Kroaten en Moslims riepen vervolgens op 3 maart 1992 de onafhankelijke staat Bosnië uit. De oorlog in Bosnië begon op 2 april 1992 met een aanval van Servische milities op de Moslimbevolking van de Noord-Bosnische stad Bijeljina. Enkele dagen later schoten Servische scherpschutters in de Bosnische hoofdstad Sarajevo op de deelnemers aan een vredesdemonstratie. De artillerie van het JNA begon dezelfde avond haar beschietingen op Sarajevo. Een dag later, op 6 april 1992, erkenden de EG en de VS de onafhankelijkheid van de republiek Bosnië. Het door Serviërs gedomineerde federale parlement in Belgrado riep vervolgens op 27 april 1992 de nieuwe Federale Republiek Joegoslavië (FRJ: Servië en Montenegro) uit.

Het VN-mandaat en de taken

De Veiligheidsraad stelde op 9 oktober 1992 in resolutie 781 een militair vliegverbod in boven Bosnië om de oorlog in te dammen en humanitaire hulpverlening te vergemakkelijken. De waarnemers van de ECMM en UNPROFOR die het vliegverbod controleerden, operatie Sky Monitor, moesten echter constateren dat de lokale partijen het verbod voortdurend schonden. AWACS-vliegtuigen hielpen de waarnemers bij de uitvoering van hun taak. De Veiligheidsraad bepaalde op 31 maart 1993 in resolutie 816 vervolgens dat de lidstaten een algeheel vliegverbod boven Bosnië desnoods met geweld mochten afdwingen. De NAVO was bereid vanaf 12 april 1993 de afdwinging van het vliegverbod op zich te nemen, operatie Deny Flight. Tien NAVO-lidstaten leverden vliegtuigen en personeel.

Het Nederlandse aandeel in Deny Flight

De Nederlandse regering had al op 12 december 1992 F-16 toestellen aangeboden in verband met het vliegverbod. Bijna vier maanden later, op 4 april 1993, vertrok in het kader van operatie Deny Flight een verkenningsgroep van twintig militairen van de Koninklijke Luchtmacht (KLu) naar Villafranca (nabij Verona) in Italië om de komst van twaalf F-16 gevechtsvliegtuigen, zes RF-16 fotoverkenners en driehonderd militairen voor te bereiden. De eerste vier F-16's en ruim honderd man grondpersoneel vertrokken op 7 april naar Italië. De overige F-16's en de RF-16's vertrokken een dag later, gevolgd door het resterende personeel. De KLu ruilde de zes fotoverkenners op verzoek van de NAVO al snel in voor extra F-16 gevechtsvliegtuigen. Nederlandse F- 16's waren op 12 april de eerste NAVO-toestellen die voor een combat air patrol het luchtruim van Bosnië binnenvlogen. Een liaisonteam van de luchtmacht (onder bevel van een kolonel, die tevens senior national representative was) werd gestationeerd in een Combined Air Operations Center (CAOC) te Vicenza bij het hoofdkwartier van 5 Allied Tactical Air Force (5 ATAF), dat de inzet van de NAVO-toestellen boven Bosnië coördineerde.
De NAVO gaf in juni 1993, naar aanleiding van resolutie 836 van de Veiligheidsraad, de NAVO-toestellen in Italië en op vliegkampschepen in de Adriatische Zee opdracht om zonodig close air support (CAS) aan de UNPROFOR-militairen in de safe areas te verlenen (operatie Disciplined Guard). Nederland reserveerde vanaf 22 juli formeel zes van de achttien F-16's in Villafranca voor dit doel. In de praktijk waren alle toestellen echter swing role inzetbaar, dat wil zeggen: zowel voor het verkrijgen van luchtoverwicht als voor het geven van close air support aan de VN-troepen op de grond. Begin augustus voegde de Noord-Atlantische Raad bovendien zwaardere luchtaanvallen (air strikes) toe aan het takenpakket van operatie Deny Flight om in Bosnië de enclaves te kunnen verdedigen.
De luchtmacht breidde het driehonderd militairen sterke detachement (plus drie marechaussees) op Villafranca in juli 1993 uit met een F-16 vlieger, twintig bewakers en tien militairen voor de verkeersleiding, meteo en navigatie. Vanwege een vermindering van het aantal operationele vluchten trok de KLu op 2 december 1993 vier F-16's en een evenredig deel van het grondpersoneel terug. De vliegtuigen waren indien nodig binnen 48 uur weer beschikbaar. Het detachement werd op 14 februari 1994 al weer versterkt met 4 RF-16 fotoverkenners, 9 vliegers en 31 man grondpersoneel. De fotoverkenners moesten het bewijs leveren dat de strijdende partijen hun zware wapens in en rond Sarajevo daadwerkelijk terugtrokken.
De Veiligheidsraad gaf de NAVO-toestellen op 19 november 1994 toestemming indien nodig behalve in Bosnië ook in Kroatië air strikes uit te voeren. Bijna veertig NAVO-toestellen, waaronder vier Nederlandse F-16's, bombardeerden op 21 november 1994 het vliegveld Udbina in Kroatië, dat de Bosnische Kroaten gebruikten om luchtaanvallen op de safe area Bihac uit te voeren. De leider van deze bombardementsmissie was een Nederlander.
De Spaanse luchtmacht besloot in november 1994 acht gevechtsvliegtuigen ter beschikking te stellen van operatie Deny Flight; vier Nederlandse F-16's konden daardoor begin december 1994 worden teruggetrokken. De luchtmacht stuurde vanwege de oplopende spanning in Bosnië op verzoek van de NAVO eind mei 1995 wederom vier F-16's naar Villafranca. Enkele weken later werden zes toestellen, waaronder een RF-16 fotoverkenner teruggetrokken. Op 11 juli 1995 gaven Nederlandse F-16's op beperkte schaal luchtsteun aan de belaagde Nederlandse VN-militairen in Srebrenica. De Nederlandse F-16's - het detachement was eind augustus versterkt met zes toestellen - hadden een belangrijk aandeel in operatie Deliberate Force, bedoeld om de Bosnisch-Servische mortieraanval op de Merkale-markt in Sarajevo op 28 augustus 1995 af te straffen. De Nederlandse F-16's namen tien procent van het totale aantal vluchten voor hun rekening. Vanaf 30 augustus namen NAVO-vliegtuigen gedurende twee weken Bosnisch-Servische doelen in de omgeving van Sarajevo, Gorazde en Tuzla onder vuur. De aanvallen nabij Sarajevo werden met de Rapid Reaction Force gecoördineerd. De zes extra toestellen keerden begin oktober terug naar Nederland.

De Nederlandse bijdrage aan Deny Flight werd op 20 december 1995 overgeheveld naar de luchtcomponent van IFOR (operatie Decisive Endeavour). De Nederlandse vliegers bleven toezien op de handhaving van het vliegverbod en konden indien nodig de troepen op de grond van zowel IFOR als UNTAES luchtsteun geven of indien de omstandigheden daartoe aanleiding gaven air strikes uitvoeren. De Nederlandse bijdrage aan de luchtcomponent van IFOR werd geleidelijk teruggeschroefd tot 7 (later weer 8) F-16's en 120 militairen, die tezamen met 3, later 4 Belgische F-16's sinds 25 oktober 1996 de Deployable Air Task Force (DATF) vormen. Twee Nederlandse KDC-10 tankvliegtuigen vliegen sinds 6 november 1996 gemiddeld drie maal per week naar de Adriatische Zee om IFOR-toestellen in de lucht van brandstof te voorzien.

De operatie Decisive Endeavour ging op 20 december 1996 over in de operatie Deliberate Guard. Op 15 juni 1998 werd de naam van de operatie gewijzigd in Deliberate Forge.

De DATF verhuisde begin januari 1999 van Villafranca naar de veel zuidelijker gelegen Italiaanse basis Amendola. Op 12 januari 1999 was zij weer operationeel. De omvang van het detachement werd in het kader van de crisis rond Kosovo uitgebreid tot 20 toestellen en 278 militairen (zie operatie Allied Force). Op papier waren de luchtoperaties boven Bosnië en Kosovo strikt gescheiden, in de praktijk werden toestellen en vliegers van operatie Deliberate Forge boven beide gebieden ingezet. Twaalf F- 16's keerden op 25 juni terug naar Nederland.

De acht - sinds januari 2001 vier - overgebleven toestellen werden sindsdien ingezet voor operatie Joint Forge boven Bosnië en voor operatie Joint Guardian boven Kosovo. Zij maakten, evenals een P-3C Orion maritiem patrouillevliegtuig (zie IFOR/SFOR), onderdeel uit van de Bosnia Kosovo Air Component (BKAC).
De NAVO besloot in december 2000, naar aanleiding van de normalisatie van het luchtverkeer boven Bosnië-Herzegovina, de slagkracht van de BKAC te verminderen van 41 naar 22 vliegtuigen. België en Nederland halveerden daarop hun bijdrage aan de BKAC. Voortaan stelden ze bij toerbeurt vier F-16's beschikbaar. België was als eerste aan de beurt, de vier Nederlandse F-16's waren op afroep binnen 96 uur beschikbaar. Een logistiek detachement van negen Nederlandse militairen bleef achter op Amendola. De NAVO kon tevens een beroep doen op een KDC-10 en een F-60 voor de extractie van gewonden. In de zomer van 2001 nam de paraatheid van de BKAC nog verder af, waardoor de vier Nederlandse toestellen permanent op afroepbasis vanuit Nederland beschikbaar kwamen. Nederland behield een Senior National Representative in het CAOC, dat inmiddels was verhuisd van Vicenza naar Poggio Renatico in de buurt van Ferrara.

Detachementscommandanten

lkol D.L. Berlijn (7 april 1993 - 7 oktober 1993)
lkol D.H.W. Bos (7 oktober 1993 - 1 april 1994)
lkol P.C. Berlijn (1 april 1994 - 1 oktober 1994)
lkol L.C.R.M. van den Born (1 oktober 1994 - 1 april 1995)
lkol J.L.H. Eikelboom (1 april 1995 - 2 oktober 1995)
lkol H.J.L. Schevers (2 oktober 1995 - 1 april 1996)
lkol J.H.M.P. Jansen (1 april 1996 - 1 oktober 1996)
lkol A. den Drijver (1 oktober 1996 - 1 april 1997)
lkol R.F. Kraak (1 april 1997 - 1 oktober 1997)
lkol C.J. Lorraine (1 oktober 1997 - 1 april 1998)
lkol J.S. Willemse (1 april 1998 - 1 juli 1998)
lkol R. de Rave (1 juli 1998 - 1 oktober 1998)
lkol P.E. Mulder (1 oktober 1998 - 1 januari 1999)
lkol J. Abma (9 januari 1999 - 21 april 1999)
lkol F. de Winne (België) (21 april 1999 - 12 juli 1999)
lkol C. Snip (12 juli 1999 - 13 januari 2000)
lkol M. Colles (België) (13 januari 2000 - 12 juli 2000)
lkol A. Schnitger (12 juli 2000 - 11 januari 2001)
maj R. Theijs (België) (11 januari - 11 april 2001)
maj R.G.H. Brughuis (11 april - 12 juni 2001)

P-3C Orion maritieme patrouillevliegtuigen

In de periode december 1995 - december 2000 opereerde een Orion gedurende honderd uur per jaar vanaf het naval air station Sigonella boven Bosnië-Herzegovina en later Kosovo. Sindsdien is een Orion twee weken per periode van acht weken inzetbaar en mogen er maximaal acht sorties worden gevlogen. Speciaal voor de inzet boven Kosovo werden de drie toestellen in Amerika uitgerust met een elektro-optisch systeem om verkenningsvluchten boven land te kunnen uitvoeren. De Orion werd in september 2003 en februari 2004 met succes ingezet boven Bosnisch grondgebied. Zo waren SFOR-eenheden, mede dankzij de inzet van de Nederlandse Orion, in staat 777 mijnen, 2.755 bommen, 15.570 mortiergranaten, 2 stuks luchtdoelgeschut, 19 kilogram springstof en 115.557 stuks munitie te lokaliseren.

Bron: Nederlands Instituut voor Militaire Historie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
Deelnemende landen: 12
 
             
 
België
 
Canada
 
Denemarken
 
Duitsland
 
Frankrijk
 
Groot Brittanië
 
             
 
Italië
 
Nederland
 
Noorwegen
 
Spanje
 
Turkije
 
Verenigde Staten